Micky van der Ven/FC Volendam: De regels van het spel (1)
Afgelopen week werd op Decision Day speler Micky van de Ven getransfereerd van Volendam naar Wolfsburg voor een bedrag van circa € 3,5 miljoen. Deze transfer volgde een dag na de uitspraak van de Arbitragecommissie van de KNVB waarin deze een door Van de Ven ingediend verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afwees. De uitspraak geeft een mooi beeld van de gebeurtenissen in een transferperiode rondom een goede speler en geeft ook een duidelijk inzicht in de regels die binnen de professionele sportwereld gelden rondom contracten voor bepaalde tijd en de mogelijkheid om die tussentijds te beëindigen. Het is ook duidelijk dat die regels afwijken van het normale arbeidsrecht.
Micky van de Ven is contractspeler bij R.K.F.C. Volendam. Hij heeft in 2019 een arbeidsovereenkomst gesloten voor de duur van drie jaar, die één jaar later met nog een jaar is verlengd tot 30 juni 2023. In de arbeidsovereenkomst tussen speler en club staat vermeld dat bij een tussentijdse beëindiging in verband met de overschrijving van de speler naar een andere club, de werkgever een vergoeding zal ontvangen (de zogenaamde transfersom). De speler heeft recht op 10% van deze transfersom. Na een buitengewoon succesvol seizoen is er voorafgaande aan het seizoen 2020/2021 al belangstelling van andere clubs. Van de Ven besluit nog een jaar bij Volendam te blijven. In dat kader krijgt hij van de club al gelegenheid om gedurende dat seizoen aan andere clubs te “snuffelen”. Van de Ven wordt na het seizoen 2020/2021 uitgeroepen tot beste speler van de Keukenkampioen Divisie. Aan het eind van dat seizoen wordt door Volendam ook al afscheid van hem genomen.
Vervolgens begint het transferproces. Klaarblijkelijk wordt door de zaakwaarnemer van Van de Ven, Mino Raiola, al gesproken met diverse clubs. Raiola probeert vervolgens van Volendam uitspraken af te dwingen over de transfersom die de club voor de speler wil ontvangen. Volendam houdt daarbij de boot in eerste instantie af. Pas na lang aandringen wordt een minimale basis transfersom van € 7,5 miljoen genoemd, naast prestatiebonussen en een doorverkooppercentage van 15%. Raiola vindt dit een veel te hoog bedrag en geeft aan dat Volendam daardoor de transfer van de speler blokkeert. Uit de uitspraak van de Arbitragecommissie blijkt dat er interesse is van Olympic Marseille en VFL Wolfsburg. Beide clubs zijn bereid om een transfersom van € 1,5 miljoen te betalen. Daarnaast wordt een salaris voorgesteld waarmee de speler in één maand meer verdient dan hij thans in een jaar verdient. Volendam houdt evenwel vast aan een hogere transfersom.
Van de Ven en zijn entourage besluiten vervolgens om te grijpen naar een middel dat in het betaald voetbal zelden wordt gebruikt: een spoedarbitrage bij de Arbitragecommissie van de KNVB met als verzoek ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De advocaat van Van de Ven formuleert in dat kader een verzoek dat inhoudt dat Volendam maximaal een transfersom van € 2 miljoen zou mogen vragen.
De Arbitragecommissie wijst het verzoek af en formuleert daarbij een aantal regels die meer in zijn algemeenheid voor de professionele sport kunnen gelden. De Arbitragecommissie overweegt allereerst dat zij als stelregel hanteert dat arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd gesloten tussen bepaald voetbalorganisaties en contractspelers nagekomen dienen te worden. De Arbitragecommissie voegt daaraan toe dat afgezien van de mogelijkheid van een beëindiging met wederzijds goedvinden (een zogenaamde meerzijdige rechtshandeling) een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd alleen tussentijds ontbonden kan worden wanneer er zich zeer bijzondere omstandigheden voordoen die ontbinding rechtvaardigen.
Vervolgens verwijst de Arbitragecommissie naar het Bosman-arrest en de daaruit ontstane praktijk dat spelers en clubs meerjarige arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aangaan die niet tussentijds ontbonden kunnen worden. Op deze wijze kan bij een dergelijke tussentijdse ontbinding toch een afkoopsom worden afgedwongen. Keerzijde daarvan is dat een speler ook gedurende de gehele looptijd van het contract moet worden betaald, ondanks dat de sportieve prestaties wellicht tegenvallen. De Arbitragecommissie wijst in dat kader ook op het feit dat beide partijen een dergelijke overeenkomst bewust aangaan, waarbij een club wordt vertegenwoordigd door professionele bestuurders en de speler door makelaars.
De Arbitragecommissie geeft vervolgens aan dat een arbeidsovereenkomst tussen dergelijke partijen niet snel zal worden ontbonden op basis van een zogenaamde “zodanige verandering in de omstandigheden”. Volgens de Arbitragecommissie zal dit alleen aan de orde zijn wanneer er zich zeer bijzondere omstandigheden voordoen. Die bijzondere omstandigheden moeten in ieder concreet geval worden getoetst. Een aantal gezichtspunten is daarbij van belang, onder meer de vraag of partijen al dan niet hebben beoogd een voorziening te treffen over de (on)mogelijkheid van een tussentijdse beëindiging, of sprake is van een onherstelbaar verstoorde arbeidsrelatie, of sprake is van zowel een aanmerkelijke sportieve als financiële positieverbetering, de lengte van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst, de tijd die de overeenkomst al heeft voortgeduurd, de leeftijd van de speler, of de overeenkomst recent is gesloten of verlengd, alsmede het tijdstip waarop en met ingang waarvan de ontbinding wordt verlangd.
De Arbitragecommissie stelt vervolgens vast dat de door Van de Ven gestelde grote sportieve en financiële verbetering bij een overstap van VFL Wolfsburg niet aannemelijk is geworden. In dat kader speelt een belangrijke rol dat een door VFL Wolfsburg gedaan aanbod is verlopen en dat er klaarblijkelijk geen nieuw aanbod ligt. Ten aanzien van de door Van de Ven gestelde verstoorde arbeidsverhouding wordt aangegeven dat die uitsluitend gerelateerd is aan de bij de speler gevoelde frustratie over de handelwijze van Volendam rondom de door de speler beoogde transfer in de huidige transferperiode.
Ook dat acht de Arbitragecommissie onvoldoende. De Arbitragecommissie wijst in dat verband op het feit dat in een transferperiode sprake is van een vrije onderhandelingssituatie van “loven en bieden” tussen clubs waarbij wordt geprobeerd om tot overeenstemming te komen over de afkoopvergoeding. Daarbij is een complicerende factor dat op die markt geen sprake is van algemene en aanvaarde kwantitatieve parameters en uiteindelijk het marktmechanisme beslissend is. Daarnaast kan er ook sprake kan zijn van bijzondere omstandigheden aan de zijde van één van de clubs die bepaalt of partijen er al dan niet uitkomen. Dat maakt ook dat de prijs van een speler niet altijd behoeft overeen te komen met zijn marktwaarde. Dit leidt automatisch tot zorg en frustraties bij de betrokken speler en de bestuurders van een club. Om die redenen wijst de Arbitragecommissie het ontbindingsverzoek af. Naar het oordeel van de Arbitragecommissie staat het Volendam in beginsel vrij haar belangen te bewaken in dat eerdergenoemde spel op de transfermarkt. Daarbij geeft de Arbitragecommissie ook aan dat haar gebleken is dat Volendam zich niet apert onredelijk in de onderhandelingen opstelt. In dat kader merkt de Arbitragecommissie op dat het niet ongebruikelijk is dat Volendam rechtstreeks met geïnteresseerde clubs wenst te onderhandelen en dat zij daarbij voorwaarden stelt over een doorverkooppercentage en/of nadere bonussen.
Met deze uitspraak maakt de Arbitragecommissie nogmaals duidelijk dat in de sportwereld andere regels gelden dan in het normale arbeidsrecht. Waar in het civiele arbeidsrecht een door een werknemer ingediend ontbindingsverzoek vrij snel wordt toegewezen, zal dit in de sportwereld niet het geval zijn. In het civiele arbeidsrecht geldt het uitgangspunt dat een werknemer niet gedwongen kan worden werkzaamheden te verrichten voor een werkgever waarvoor hij niet wenst te werken. Nederland kent geen dwangarbeid. In het geval van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zonder tussentijds opzeggingsbeding zal dit zich vertalen in een schadeloosstelling voor de werkgever. In de professionele sport worden contracten voor bepaalde tijd zonder tussentijdse opzeggingsbeding ook aangegaan om de sportieve en financiële belangen van een club te beschermen. In dat kader dient een rechter terughoudend te zijn in het tussentijds ontbinden. De algemene normen van het arbeidsrecht gelden derhalve niet in het sportrecht. Om die reden worden geschillen in het sportrecht ook meer en meer beslecht door in de betreffende sport gespecialiseerde arbiters volgens in de betreffende sport geldende maatstaven.
https://www.knvb.nl/downloads/bestand/26201/knvb-1551-arbitraal-vonnis