Ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden en het opzegverbod; wanneer kan een werknemer toch worden ontslagen tijdens ziekte?
Op 18 februari 2022 heeft de Hoge Raad hierover een belangrijke uitspraak gedaan (ECLI:NL:HR:2022:276). Het ging in die zaak om de vraag of de kantonrechter een verzoek van de werkgever om ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische omstandigheden kan inwilligen, indien de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte en de arbeidsongeschiktheid een aanvang heeft genomen nadat het UWV om toestemming voor opzegging van de arbeidsovereenkomst is verzocht maar voordat het verzoek om ontbinding door de kantonrechter is ontvangen.
De feiten in de zaak waren als volgt:
De werkgever betrof een bedrijf met als hoofdactiviteit “standbouw”. De werkgever werd met het uitbreken van de coronacrisis geconfronteerd met het vrijwel wegvallen van de standbouwactiviteiten. In dat kader verzocht de werkgever in juni 2020 het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) om toestemming voor het opzeggen van de arbeidsovereenkomst van de werknemer op grond van het verval van de arbeidsplaats wegens bedrijfseconomische omstandigheden (art. 7:669 lid 1 en lid 3, aanhef en onder a, BW, hierna: de a-grond). De werknemer was op dat moment niet ziek. Het UWV wees het verzoek op 1 oktober 2020 af. Medio oktober 2020 heeft de werknemer zich vervolgens ziek gemeld. De bedrijfsarts achtte de werknemer vooralsnog arbeidsongeschikt wegens ziekte. In november 2020 heeft de werkgever bij de kantonrechter een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend op grond van verval van de arbeidsplaats van de werknemer (de a-grond). De werknemer voerde aan dat hij ziek was op het moment van het indienen van het verzoekschrift bij de kantonrechter, dat er daarom een ontslagverbod gold en dat het ontbindingsverzoek om die reden niet kon worden ingewilligd. De kantonrechter volgde de werknemer in zijn stellingen en wees het ontbindingsverzoek af. De kantonrechter overwoog daarbij onder meer:
“4.10. (…). Met de Wwz is in geval van ontslag bij verval van arbeidsplaatsen wegens bedrijfseconomische redenen een procedure in het leven geroepen die de indruk wekt dat de ontbindingsprocedure een verlengstuk van de UWV-procedure is, althans een herkansing biedt. Het betreft echter twee los van elkaar staande procedures ten overstaan van twee verschillende instanties die niet kunnen worden vereenzelvigd, waarbij tevens geldt dat de procedure bij de kantonrechter geen hoger beroep tegen de beslissing van het UWV is. Voor wat betreft het peilmoment met betrekking tot de werking van het opzegverbod in verband met het intreden van de ziekte geldt dat dit in de wet niet uitdrukkelijk op één moment, en wel het moment van de ontvangst van de ontslagaanvraag door het UWV, is gefixeerd.
4.11.
Artikel 7:671b lid 7 BW kan naar het oordeel van de kantonrechter niet anders worden begrepen dan de tekst luidt en daaruit volgt dat het opzegverbod wegens ziekte alleen niet geldt als de ziekte is aangevangen na ontvangst door de kantonrechter van het ontbindingsverzoek. In de Memorie van Toelichting, Vergaderjaar 2013/2014, Kamerstuk 33818 nr. 3, blz. 101, wordt bij de (artikelsgewijze) toelichting van artikel 7:670 lid 1 onder b, toegelicht dat het opzegverbod niet geldt als de ziekte is ingetreden na ontvangst van de ontslagaanvraag door het UWV, waarna wordt vermeld: “Als er sprake is van een ziekmelding die heeft plaatsgevonden nadat de werkgever een verzoek om ontbinding heeft gedaan, hoeft dit evenmin aan een ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter in de weg te staan (artikel 7:671b, zevende lid, BW).”
De kantonrechter leidde hieruit af dat de wetgever de twee peilmomenten onder ogen had gezien, maar daaraan voor een situatie als de onderhavige, waarbij de indiening van het ontbindingsverzoek volgde op een afwijzing van een verzoek om een ontslagvergunning en de ziekte van de werknemer was ingetreden tussen de afwijzing van de ontslagvergunning en de ontvangst van het ontbindingsverzoek door de kantonrechter, geen gevolgen had verbonden.
De kantonrechter stelde verder vast dat de wetgever kennelijk ook niet had beoogd om ten aanzien van dit opzegverbod op een of andere wijze een uitzondering ten nadele van de werknemer toe te staan (de periode waarin geen beroep op het opzegverbod wegens ziekte kan worden gedaan zou immers veel langer worden), nu dit opzegverbod niet tot de in artikel 7:671b lid 6 BW genoemde uitzonderingssituaties behoorde.
Tegen de uitspraak van de kantonrechter werd geen hoger beroep ingesteld. Hierop heeft de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden cassatie in het belang der wet ingesteld.
De Hoge Raad vernietigde, in het belang der wet, de beschikking van de kantonrechter te Leeuwarden van 5 februari 2021. De Hoge Raad oordeelde dat het opzegverbod tijdens ziekte niet in de weg staat aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter wegens bedrijfseconomische omstandigheden als de werknemer ziek is geworden nadat de werkgever een ontslagaanvraag bij het UWV had ingediend. Als ziekte in de weg zou kunnen staan aan toewijzing van het ontbindingsverzoek, zou dat ten onrechte ruimte laten voor ziekmeldingen die zijn gericht op afwijzing van het ontbindingsverzoek. Uit het stelsel van het ontslagrecht en de parlementaire geschiedenis volgt namelijk dat de wetgever dergelijk oneigenlijk gebruik van het opzegverbod tijdens ziekte heeft willen ondervangen:
“3.5.1
De tekst van art. 7:671b lid 2 BW (zie hiervoor in 3.2.2) wijst erop dat indien de werknemer ziek is geworden na de indiening bij het UWV van de ontslagaanvraag, dit niet aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de weg staat. Art. 7:671b lid 2 BW verwijst immers naar de opzegverboden als bedoeld in art. 7:670 BW en volgens art. 7:670 lid 1, onder b, BW is van een opzegverbod tijdens ziekte in een dergelijk geval geen sprake.
Deze uitleg strookt met de bedoeling van de wetgever om met de beperking van het opzegverbod mogelijk oneigenlijk gebruik van het opzegverbod tijdens ziekte te ondervangen (zie hiervoor in 3.3.2). Wanneer ziekte, aangevangen in de periode tussen de ontslagaanvraag en het ontbindingsverzoek, in de weg zou staan aan toewijzing van het ontbindingsverzoek, laat dat immers ook ruimte voor ziekmeldingen op oneigenlijke gronden, gericht op afwijzing van het ontbindingsverzoek.”
Conclusie:
Al met al kan de kantonrechter een verzoek van de werkgever om ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische omstandigheden aldus inwilligen, indien de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte en de arbeidsongeschiktheid een aanvang heeft genomen nadat het UWV om toestemming voor opzegging van de arbeidsovereenkomst is verzocht maar voordat het verzoek om ontbinding door de kantonrechter is ontvangen.
Mocht u hierover nog vragen hebben, dan weet u onze collega’s van Adrenna Arbeidsrechtadvocaten te vinden!