Werkneemster ontslagen vanwege geuroverlast
De feiten
Sinds 20 maart 1984 was werkneemster werkzaam bij de provincie Noord-Holland als receptioniste/telefoniste. In 2007 is haar dienstverband bij de provincie overgegaan op Eurest Services B.V. (hierna: Eurest Services). Werkneemster heeft een lichamelijke beperking waardoor zij tijdens haar werk in een rolstoel zit, maar niet geheel afhankelijk is van haar rolstoel. Vanaf begin 2018 kreeg Eurest Services klachten van collega’s van werkneemster en van de beveiligers dat werkneemster een onaangename urinegeur verspreidde. In maart en april 2018 hebben hierover gesprekken plaatsgevonden tussen partijen. Werkneemster heeft aangegeven dat zij te kampen heeft met een medisch probleem, waarvan ze de details niet met Eurest Services wil bespreken. Werkneemster geeft daarnaast aan dat zij hiervoor onder behandeling is bij een specialist. Na dit gesprek is werkneemster gezien door de bedrijfsarts. In maart 2019 is een functioneringstraject gestart met werkneemster naar aanleiding van aanhoudende klachten over haar manier van samenwerken en bejegening. In april en mei 2019 hebben voortgangsgesprekken plaatsgevonden.
In december 2019 heeft Eurest Services werkneemster vrijgesteld van werkzaamheden en haar een vaststellingsovereenkomst aangeboden ter beëindiging van haar dienstverband. De provincie heeft te kennen gegeven dat zij werkneemster niet meer wil toelaten tot de werkplek vanwege de onhoudbare situatie. Werkneemster heeft laten weten niet akkoord te gaan met de vaststellingsovereenkomst. Eurest Services heeft werkneemster vervolgens re-integratie in het tweede spoor aangeboden, maar werkneemster is daar niet op ingegaan. De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking de arbeidsovereenkomst, op verzoek van Eurest Services, ontbonden op de h-grond. De h-grond betreft ‘andere omstandigheden’ dan die in artikel 7:669 BW specifiek benoemd zijn, ook wel de ‘restgrond’ genoemd.
De beoordeling
Het Gerechtshof Amsterdam oordeelt dat de arbeidsovereenkomst terecht door de kantonrechter is ontbonden op de h-grond.
Werkneemster merkt op dat niet ter discussie staat dat zij leed aan een medisch probleem dat geuroverlast kan hebben veroorzaakt, maar zij betwist de aard en omvang van het geurprobleem. Het hof acht deze betwisting onvoldoende gemotiveerd in het licht van de verschillende e-mails van collega’s en bewakers over de (urine)geuroverlast, de gesprekken tussen partijen over deze kwestie en de door Eurest Services over deze kwestie verzonden e-mails aan werkneemster, waartegen werkneemster niet heeft geprotesteerd. Uit laatstgenoemde e-mails blijkt dat werkneemster niet bereid was om (zelf) iets tegen het door haar veroorzaakte geurprobleem te ondernemen, waardoor het op haar weg had gelegen om feiten en omstandigheden te stellen waaruit blijkt dat deze bereidheid er wel was. Werkneemster heeft dit echter niet gedaan. Waarom verdere bezoeken aan de bedrijfsarts soelaas hadden kunnen bieden, heeft werkneemster evenmin duidelijk gemaakt, te minder omdat zij er aanvankelijk niet toe te bewegen was de bedrijfsarts te bezoeken. Juist omdat werkneemster niet met Eurest Services over het probleem wilde praten – wat op zichzelf haar goed recht was – konden van Eurest Services in de gegeven omstandigheden geen initiatieven om tot een oplossing te geraken worden verwacht. Daar komt nog bij dat werkneemster niet heeft betwist dat de provincie haar op zeker moment niet meer tot het werk wilde toelaten. Eurest Services was, gezien de zojuist beschreven opstelling van werkneemster, niet gehouden te trachten de provincie op andere gedachten te brengen.
De stelling van werkneemster dat zij momenteel is uitbehandeld legt geen gewicht in de schaal, aangezien de beoordeling van het gerechtshof plaatsvindt op basis van de stand van zaken ten tijde van de bestreden beschikking (ex tunc).